zaterdag 28 maart 2009

ADAM, BOEDDHA EN CHRISTUS


De A is van Adam, het onbewust geworden Zelf. De B is van Boeddha, de mens die weer tot bewustzijn is gekomen. De C is van Christus, die woont in zijn mystieke hart. Zo worden we getransformeerd tot de ‘nieuwe mens’ die de vereniging van hemel en aarde bewust belichaamt.

Een van de meest teleurstellende uitspraken van paus Johannes Paulus II vond ik zijn opmerking over het verschil tussen boeddhisme en christendom. Het is maar goed dat ik niet katholiek ben opgevoed, anders had ik misschien geloofd in de pauselijke onfeilbaarheid toen hij het boeddhisme bestempelde als een in wezen egocentrische wereldbeschouwing. Als ik het me goed herinner, meende deze Heilige Vader dat het boeddhisme toch vooral is gericht op persoonlijke verlossing. In het christendom zou het daarentegen gaan om verlossing voor allen die geloven in Christus als middelaar van het hemelse heil – een collectieve bevrijding.
Theologen en godsdienstwetenschappers zouden een vette kluif kunnen hebben aan zulke formuleringen… Is de hemel alleen toegankelijk voor wie gelooft? En zo ja, is er dan bij zo’n collectieve heilsverwachting niet sprake van een soort groepsegoïsme? – lijken dan bijvoorbeeld relevante vragen.
Naar mijn gevoel zijn christendom en boeddhisme twee benaderingen van één en dezelfde transformatie die zich in ons kan voltrekken. Je zou bijna zeggen dat het twee ‘wegen naar Rome’ zijn, maar die uitdrukking weerspiegelt hetzelfde kerkelijk chauvinisme als dat waarvan we hierboven een voorbeeld zagen. Ja, er zijn vele wegen naar Rome – maar ook vele die daaromheen of ver vandaan leiden. Persoonlijk zou ik de - eveneens vele – ‘wegen naar Jeruzalem’ een mooiere metafoor vinden. Maar het mag het ook Mekka of Dharamsala zijn.
U begrijpt: als christelijk-boeddhistisch moslim denk ik hier heel vrijelijk over. Eerlijk gezegd ben ik eigenlijk gewoon een ouwe taoïst. Met een knipoog naar de oude Grieken, weliswaar – vanwege het Panta Rhei, ‘alles stroomt’. Dat vonden we destijds in het taoïsme ook al: je hebt yin, er is yang, en dat beweegt maar, en stroomt naar hartelust in Tao, de Eenheid.
Relativeren is een grootse kunst – laten komen en laten gaan, als eb en vloed in de kosmische zee. Zijn er wel verschillen om je over op te winden? Of winden we ons alleen maar op over benardheden en benauwenissen, uit angst voor de grote overeenkomst die alle verschillen doordringt? Ooit had ik een dominee op bezoek, althans een theologisch geschoold medewerker van een omroep. Bij binnenkomst in mijn werkkamer zag hij zowel een Boeddhabeeld als een beeld van Jezus Christus als de opgestane Heer, met twee vingers van zijn ene hand wijzend op zijn mystieke hart en zegenend met zijn andere hand. Toen ik zag dat mijn bezoeker zijn wenkbrauwen optrok, vroeg ik: ‘Je dacht toch niet dat ze op dàt niveau onenigheid hadden, hè?’ Hij glimlachte als een theoloog met kiespijn.
Het mystieke hart
Hieronder zou ik willen proberen, zo kort mogelijk aan te geven waarom het volgens mij in boeddhisme en christendom om één en dezelfde transformatie gaat. Een van de grootste verdiensten van de theosofie is, wat mij betreft, dat ditzelfde inzicht daarin wordt gekoesterd: de Christus in ons is niets of niemand anders dan de Boeddha in ons.
Christusbewustzijn is hetzelfde als Boeddhabewustzijn, het bewustzijn van de of het Ene in ieder van ons, en de liefde-wijsheid die daardoor in en vanuit ons mystieke hart straalt. Als we daar dan toch iets over zeggen, maakt zelfs niet uit of je ‘het’ of ‘de’ Ene zegt. Het gaat om het ene Wezen, het ene Zijn (of voor mijn part het ene niet-zijn) of de ene Aanwezigheid; de ene Levende of het ene Leven. Een mooie samenvattende formulering is het boeddhistische begrip ‘stralende Leegte’, dat wil zeggen: de Leegte die lééft – er bevindt zich dus energie in de Leegte.
Wat is er nu nodig om – welke van de ‘vele wegen’ we ook gaan - tot dit bewustzijn te komen? De energie, de straling, het licht van dit bewustzijn zou toegang moeten kunnen vinden tot het mystieke of geestelijke hart, in de ruimte van de borstkas. Dat is alleen mogelijk als die ruimte niet wordt bezet door het ego - het denkende, emotionele en willende ‘ik’. Daarom moeten we onszelf (in de zin van het kleine ‘ik’) diep loslaten.
De Kerk vertelt ons niet waar de naam ‘Christus’ eigenlijk voor staat, maar in de esoterie, de inwijdingsleer, is dit een andere naam voor het ‘hogere Zelf’ dat pas diep in het lichaam kan doordringen als het ‘ik’ niet meer tussen beide komt. Jezus Christus is dus iemand die niet vanuit zijn ‘ik’ maar vanuit zijn hogere Zelf leeft, en op de keper beschouwd is dat het ene, universele hogere Zelf in ieder van ons.
Niet ik maar Christus in mij
Als volwassen persoon, als mens tussen de mensen, bevinden we ons in de positie van Adam na het vertrek uit het paradijs. De naam ‘Adam’ heeft een sterke verwantschap met het woord ‘adem’. Adam is ‘de ademende’, degene die ademt (of datgene wat ademt). ‘Ademen’ is in het Duits ‘atmen’. De oorsprong van deze termen ligt in het Sanskriet-woord Atman. Dit betekent ‘Levensadem’, de universele Geest in de natuur en in de mens, de goddelijke Monade. Adam of Atman is dus onze oorspronkelijke individualiteit als geheel.
In feite ademen we niet zelf, d.w.z. niet ik adem, ik word geademd – ‘het’ ademt in mij en door me heen. Het is niet het 'ik' maar het eigenlijke Zelf dat ademt, tenzij het 'ik' de ademhaling overneemt, een vertekening aanbrengt in de manier waarop de ademhaling verloopt. Maar een geheel natuurlijke adembeweging gaat van-Zelf. Van onze oorspronkelijke aard als ‘dat wat ademt’ zijn we ons niet bewust. We identificeren ons min of meer met een beperkt en relatief zelfbeeld, een (voorlopige) veronderstelling omtrent onszelf, zoals de jungiaanse psychiater C.J. Schuurman zei. Daardoor zijn we bij wijze van spreken een onbewuste versie van Atman.
Naar de bewust levende, getransformeerde mens wordt ook wel verwezen als ‘Adam Kadmon’, de Hemelse Mens. Dit is de volledige mens, in wiens mystieke hart ‘het hemelse bewustzijn’ woont – een oude Chinese term voor het hogere Zelf. Naast het loslaten van het ‘ik’ is er ook bewustwording van dat Zelf nodig, een nieuw bewustzijn van onze Boeddhanatuur, oftewel de Christus in ons. Zo’n bewuste Adam kan zeggen: ‘Niet ik leef, maar Christus in mij’.
Zowel in het boeddhisme als in het christendom wordt beseft dat het oneigenlijke ‘ik’ de nodige transformatie niet kan bewerkstelligen. Om het Christus- of Boeddhabewustzijn in en vanuit ons te laten stralen, moet dat ‘ik’ immers worden losgelaten. Toch is er ook een zich bewustzijn van het ware Zelf nodig. Dat is een lastige paradox. In het christendom wordt deze paradox ontweken door pleidooien voor geloof en dienstbaarheid, zodat we een instrument in Gods dienst kunnen worden. En misschien breekt dan ooit dat besef van ‘niet ik maar Christus in mij’ door, en het zien van Christus in alle medemensen.
Ontwaken en ontvangen
In het boeddhisme ligt het accent op bewustwording, wakker worden, ontwaken. De naam ‘Boeddha’ betekent ‘Ontwaakte’. Meditatieve inkeer heeft hier een grotere plaats dan in het christendom, al kun je van beide benaderingen zeggen dat ze een uiterlijke en een innerlijke traditie hebben. Pas in de esoterische of mystieke takken van beide tradities komen meditatie en transformatie tot hun recht.
We zouden in dit verband kunnen spreken van twee principes die in ons werkzaam zijn: het ‘Boeddha-beginsel’ en de ‘Christus-impuls’. Het Boeddha-beginsel betreft het bewust worden: we moeten tot waarachtig bewust zijn komen, dat is het bewustzijn van het hogere Zelf. Voor dit ontwaken is een harmonieuze energiehuishouding in- en om het lichaam nodig, een transparantie om te ontvangen vanuit de dimensie die ons als mens te boven gaat. Je zou het een ‘ontspannen staat van paraatheid’ kunnen noemen.
Dan komt de Christusimpuls tot zijn recht: het afdalen of indalen van dat hogere Zelf - het licht, de kracht en de inspiratie van het hemelse bewustzijn. Hiertoe moeten de ruimte van het hoofd, de ‘tunnel’ van nek, hals en keel en de ruimte van de borstkas vrij zijn van ego-denken, spanningen, verkrampingen en emotionele brokken. Het Boeddhabeginsel en de Christusimpuls zijn niet met elkaar in strijd maar complementair – ze vullen elkaar aan. Vanuit beide invalshoeken gaat het erom dat het kleine ‘ik’ plaatsmaakt voor het hogere Zelf. Het Boeddhabeginsel behelst het ontwaken tot het hemelse bewustzijn en de Christusimpuls het intreden van datzelfde bewustzijn. We kunnen ontwaken om te ontvangen.
De geestelijke geboorte
Het gaat in wezen om een alchemistisch proces. In het Westen zou dat veel algemener bekend zijn als de Kerk niet op gespannen voet was komen te staan met de innerlijke alchemie. De beschrijving van het proces als ‘de transformatie van lood in goud’ slaat op het transformeren van de ruwe, ongezuiverde, oorspronkelijke levenskracht in ons bekken – inclusief de seksuele energie. In het transformatieproces wordt deze kracht gezuiverd en verfijnd, tot circulatie gebracht door alle energiecentra (chakra’s) en -verbindingen (meridianen, nadi’s) en verbonden met kosmische energie. Deze arbeid van de innerlijke alchemist bereidt lichaam, ziel en geest voor op de tweede of geestelijke geboorte.
Niet alleen in het christendom maar ook in taoïsme en boeddhisme is de symboliek van ‘de nieuwe geboorte’ bekend. Aan de geboorte (het zich openbaren) van het Christuskind in ons mystieke hart gaat een bevruchting vooraf, die net als bij een kind van vlees en bloed in het bekken plaatsvindt – maar dan op een ander, innerlijk, energetisch niveau. Het is de versmelting van ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ energie, persoonlijke- en kosmische energie, yin en yang, de helende krachten van aarde en hemel. Deze eerste versmelting in het bekken is het begin van een heel proces van loslaten, zuiveren, verfijnen en bewust worden. In de loop van dat proces krijgen de gezuiverde energieën van beneden en van boven toegang tot het mystieke hart, waar het ‘alchymische huwelijk’ plaatsvindt: de tweede versmelting, op een hoger, subtieler niveau. Uit de vereniging van het mannelijke en vrouwelijke wordt het ‘kind’ geboren.
Het alchemistische geheim
De symboliek van de geboorte van het Christuskind is veel mooier dan de Kerk ons leert. En ook ouder en universeler dan de Kerk blijkbaar weet. Het Chinese boeddhisme spreekt bijvoorbeeld van ‘het huwelijk van Kan en Li’ (maan en zon). In zijn commentaar op het oude Chinese geschrift Het geheim van de gouden bloem verduidelijkt Richard Wilhelm: ‘Het huwelijk van Kan en Li is de geheime magische gebeurtenis, die het kind, de nieuwe mens verwekt’.
Het lijkt me de hoogste tijd om een lastige vraag aan de orde te stellen: verstaat de Kerk haar eigen symboliek nog wel, kent zij haar eigen alchemistische geheim nog? Misschien kan het christendom dat geheim via een bevruchting door het boeddhisme terugvinden... De afbeeldingen van de Madonna met het Kind op haar arm zouden wellicht moeten plaatsmaken voor de zeldzame beelden van Maria met het Christuskind in zichzelf – niet in haar bekken maar (al bijna) in de ruimte van haar mystieke hart. Die afbeeldingen zijn er, en vertonen een frappante overeenkomst met bijvoorbeeld bepaalde Chinees-boeddhistische tekeningen die verwijzen naar dezelfde nieuwe geboorte. Op de foto hiernaast zien we Maria met opgeheven armen en handen, als om te benadrukken dat ze dit Kind niet kan aanraken.
De kunstenaar die dit prachtige altaarstuk heeft geschilderd, moet diep doordrongen zijn geweest van de symbolische waarde ervan. Maar zouden de priesters en kerkbezoekers die hier al eeuwenlang naar kijken óók beseffen dat dit schilderij naar een innerlijke transformatie verwijst? Het is de transformatie van de oude, onbewuste Adam in Adam Kadmon, de nieuwe mens die – in de woorden van zenleraar Karlfried Graf Dürckheim - ‘bewust in zijn Wezen is verankerd en in staat is, hieraan in vrijheid uitdrukking te geven in de wereld, door de manier waarop hij van binnenuit weet, vormgeeft en liefheeft.’