woensdag 18 maart 2009

DE RUIMTE, DAT ZIJN WIJ


Datgene wat alles waarneemt, is één en hetzelfde als datgene waarin alles gebeurt: het bewustzijn is de ruimte


Laten we de bekende vraag 'Wie ben ik?' eens even laten rusten en ons in plaats daarvan afvragen, wáár we zijn. Waar beginnen we en waar houden we op? Waar is de grens om ons heen? Is het onze huid, of zitten we alleen maar in ons hoofd?
Zo kùnnen we onszelf inderdaad beleven. Maar het is ook mogelijk, ons ervan bewust te worden dat we de ruimte zelf zijn.

















Als kind merkte ik dat er twee manieren zijn om naar alles te kijken. Wanneer ik in bed lag, op m’n ene zij, staarde ik soms naar de grillige patronen in het behang. Bij de ene manier van kijken was er een afstandje tussen de muur en mij; bij de andere manier was het alsof de muur op mijn ogen geplakt zat. De muur leek dan wel bij me binnen te komen.
Later ondervond ik dat zich iets dergelijks kan voordoen als je op een zomerse dag, liggend op je rug in een weiland, naar het strak blauwe uitspansel staart. Je neemt een enorme ruimte waar òf de ruimte lijkt te verdwijnen zodat de hemel welhaast als een egaal vlak op je netvlies lijkt te zitten. In het laatste geval is het dan heel bijzonder als er opeens een vogel of een wolkje voorbij komt: plotseling is er dan weer een enorme ruimte.
Ook als je rustig een poosje in iemands ogen kijkt, kun je het gevoel krijgen dat de afstand tussen die ander en jou verdwijnt. ‘Ergens’ blijft er een gevoel van ruimte maar zonder grens tussen jou en die ander. Alsof… ja, alsof die ander niet buiten maar binnen jezelf is – zou je kunnen denken. Maar het is geen kwestie van ‘alsof’. Er is voor zo’n ervaring een zekere intimiteit nodig, een open staan voor elkaar, de ander in je toelaten; maar het gaat hier niet om een illusie. Naar mijn gevoel is dit juist veel werkelijker dan de afgescheidenheid van de begrensde manier waarop we onszelf en elkaar gewoonlijk ervaren.
Zo’n beleving hoeft zich zelfs niet eens te beperken tot het contact met speciale dierbaren, of met mensen in algemenere zin. Toen ik eens op vakantie in Zuid-Frankrijk was, kwam er een libel op me zitten; hij leek zich stevig aan de haartjes van m’n linkerarm vast te houden, ik kon hem niet afschudden. We keken elkaar aan, in zijn gele ogen met bruine pupillen zag ik een oneindige diepte, een onbegrensde ruimte, en de libel raakte geheel verstild. Hij was op mijn arm komen zitten om te sterven. Zachtjes zette ik zijn roerloze lichaam op een boomblaadje.
EEN BEKLEMMEND MISVERSTAND

Wat is ruimte? Op zich niets, maar dan met iets erin. Zo kunnen we verklaren dat de ruimte lijkt te verdwijnen als je in de strakblauwe lucht staart, terwijl zij er meteen weer is als er iets in verschijnt – een vogel, een vliegtuig, een wolk, of wat dan ook. Kortom: zonder een object erin is de ruimte hetzelfde als niets, of leegte. Of je kunt zeggen: de ruimte is pas als zodanig beleefbaar als er zich een object in bevindt. Natuurlijk is er altijd wel iets in de ruimte, al is het maar energie; maar we kunnen een zekere leegte ervaren als we die maar niet onmiddellijk willen vullen.
We zouden ruimte ook een ‘afgeleide’ ervaring kunnen noemen: er is leegte, er is iets daarin, en dan beleven we die leegte als ruimte. Maar misschien is ‘leegte’ wel niets meer dan een theoretisch begrip - ook afgeleid dus.
En hoe zit het nu met onszelf? Zijn wij dat niets, of de ruimte, of een object in de ruimte? Iedereen mag natuurlijk zelf weten, waarmee hij/zij zich identificeert. En het is bijzonder zinvol om niet te vergeten dat je met dit ene lichaam, het jouwe, een speciale band hebt: het is een kostbaar instrument om in deze wereld waar te nemen en te handelen. Maar als er iets zeker is, dan is het dat wij in wezen dat zijn, wat dit waarneemt (bijvoorbeeld dit wat u nu leest). Gewoonlijk noemen we dat wat waarneemt ‘bewustzijn’ of ‘geest’. En volgens mij is dat hetzelfde als de ruimte, want dat is datgene waarin alles wat we waarnemen, verschijnt. Mijn stelling is dus, dat ons bewustzijn – het bewustzijn van ieder individu – de ruimte is.
Het ‘niets’ of de leegte zou zichzelf niet kunnen ervaren. Pas doordat er zich iets in bevindt, is (zelf)bewustzijn mogelijk. We nemen iets in onszelf waar, en kunnen dan beseffen dat wij datgene zijn wat iets in zichzelf waarneemt. En hoe noemen we in het dagelijks leven datgene waarin alles zich kennelijk bevindt? Precies: de ruimte. Mijn bewering komt er dus op neer, dat de ruimte waarin alles zich bevindt wat we waarnemen, hetzelfde is als datgene wat alles waarneemt. Het is wat wij zijn. En daarvan kunnen we ons ook bewust worden.
Ik geef overigens onmiddellijk toe dat ik mezelf niet altijd zo heb ervaren. Ongelukkigerwijs heb ik een poos het gevoel gehad dat ik alleen maar in de ruimte van mijn lichaam zat, en eigenlijk zelfs dat ik me slechts in de ruimte van mijn hoofd bevond. Maar gezien het bovenstaande is dat uiteraard een beklemmend misverstand.

HOE ZEG IK HET MIJN BUURMAN?

Het misverstand dat wij in ons hoofd of lichaam zitten en van hieruit een wereld buiten onszelf waarnemen, wordt in onze cultuur vrij algemeen als de werkelijkheid beschouwd. Toch kunnen we op verschillende manieren verklaren, waarom dit een illusie is.







De eerste manier is de wetenschappelijke verklaring: een redenering waarmee deze visie is uit te leggen in de taal van de officieel erkende wetenschap, bijvoorbeeld aan je buurman die de NRC leest, of aan je tante, moeder of partner die niks van spiritualiteit wil weten. Deze redenering gaat ongeveer zo. Wat wij zintuigelijk waarnemen is ons eigen beeld (de 17de-eeuwse filosoof Berkeley zei ook al: ‘Alles bestaat alleen in de geest van de mensen en in de geest van God’). Wat er is, is niet zeker. We krijgen er via de zintuigen indrukken van, die flink worden bewerkt door onze hersenen. Uit de moderne natuurkunde, de kwantumfysica, kunnen we opmaken dat alles eigenlijk energie is (te beschrijven als golven, deeltjes, elektromagnetische velden, enz. enz.). Toch nemen we een wereld vol dingen waar, met enige variatie, maar toch ook met vrij vaste vormen. Dit is het plaatje dat onze hersenen maken van datgene wat er eigenlijk is. Ons eigen plaatje.
Kortom: alles is binnen onszelf. Wij zijn datgene waarin alles verschijnt, wat we waarnemen. In het dagelijks leven noemen we datgene ‘de ruimte’ – een afgeleid begrip voor dat waarin alles aan ons verschijnt, ons eigen bewustzijn dus. Het aardige is dat je van bewustzijn net zo min kunt zeggen wat het is, als van ruimte. In zekere zin is het allebei niets, het is niet-iets, zonder iets erin zou het leeg zijn.
Probeer maar eens, ‘ruimte’ en ‘bewustzijn’ bij elkaar op te tellen – dan krijg je 0 + 0 = 0. Bewustzijn is ruimte, is niets of leegte. Maar dan met iets erin. Wat dat ‘iets’ ook is; misschien heeft het op een bepaald moment weinig tot niets om het lijf, maar het wordt waargenomen, ervaren, beleefd - uiteraard door datgene wat alles waarneemt, ervaart, beleeft.
Er is geen reden om te veronderstellen dat er ergens van binnen nog een apart bewustzijntje zit dat dit allemaal waarneemt. Want alles wat we ervaren, is al binnen onszelf, binnen ons bewustzijn of aandachtsveld, binnen de ruimte die wij zijn. In feite is dat een nogal grote, zelfs onbegrensde ruimte. De ruimte.
Mocht een wetenschapper, je buurman, tante, moeder of partner deze redenering niet aannemen, dan kun je nog zeggen dat ons bewustzijn – als een soort innerlijke ruimte die wellicht door de hersenen wordt gegenereerd – kennelijk kan samenvallen met de ruimte buiten ons lichaam. Of dat het bewustzijn zich in deze wereld voordoet als de ruimte, zich laat kennen als de ruimte.
DE PROEFONDERVINDELIJKE VERKLARING

Daarmee zijn we bij de tweede verklaring, die veel aantrekkelijker is: de proefondervindelijke verklaring. Naar mijn gevoel kunnen we ons eigenlijk altijd beter beroepen op ervaring dan op een
redenering. En we kunnen onszelf inderdaad ervaren als niets of de ruimte, of als een zich grenzeloos door de ruimte uitstrekkend energieveld.
Die ervaring is op te wekken op verschillende manieren, die te maken hebben met het wijd open zetten van je zintuigen,zodat zij voor ons bewustzijn eerder als poorten werken, dan als filters. Bij de ene manier wordt er dan voor gezorgd dat er geen enkele prikkel meer uit de z.g. ‘buitenwereld’ binnenkomt; bij de andere manier laat je simpelweg alle prikkels toe maar ook weer los - je doet er niets mee, je denkt er zelfs niet over na. De indrukken die we krijgen, worden dus zo weinig mogelijk bewerkt. Het denken moet dan ook bij beide manierenworden losgelaten – het gaat erom, alleen maar heel eenvoudig aanwezig te zijn en eventueel opkomende gedachten net zoals emoties, gevoelens en andere gewaarwordingen te laten passeren.
Ooit lag ik, zonder er trouwens iets specifieks van te verwachten, in een z.g. ‘sensorische deprivatie’-tank of -cabine, drijvend in zeer zout water dat ongeveer op lichaamstemperatuur was. De cabine was licht- en geluiddicht en na korte tijd voelde ik niet meer waar m’n lichaam ophield en waar het water begon. Eenmaal gewend aan de zilte lucht,rook ik die ook niet meer. Ik bleef roerloos liggen, voor m’n tastzin was er niets meer te doen, er kwam een diepe ontspanning over me en uiteindelijk viel er voor mijn zintuigen niets meer te onderscheiden. Wat er ook nog maar te ervaren viel, dat moest binnen mezelf zijn. Op een gegeven moment viel ook mijn denken stil, en kwam ik in een soort leegte.
Tot m’n verrassing ‘voelde’ ik een Aanwezigheid in die leegte. Eerst was die Aanwezigheid bij me, toen bleken het meerdere aanwezigheden te zijn, vervolgens maakte ik kennelijk deel uit van dit verenigde gezelschap en opeens verdween mijn ‘ik-gevoel’. Ik, d.w.z. alles wat ik gewoonlijk versta onder ‘mezelf’, was dus niet(s). Er was alleen nog maar die ene en tegelijk meervoudige Aanwezigheid: onmetelijk ruim, alomtegenwoordig, als een grenzeloos energieveld – of een levende, warm stralende Ruimte.
Elk mogelijk verschil tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ was verdwenen, evenals het onderscheid tussen subject en object. Maar achteraf kunnen we zeggen dat het toch een innerlijke ervaring was, want ik had me letterlijk afgesloten voor de gewone, zintuiglijk waarneembare ‘buitenwereld’.

ZINTUIGEN ALS FILTERS OF POORTEN

Mijn stelling dat bewustzijn de ruimte is, wordt nog duidelijker gesteund door de andere manier om te ervaren dat alles binnen is: het wijd openen van onze zintuigen en alles wat er waar te nemen valt, in ons toelaten en weer loslaten. Dat kan spontaan gebeuren, bijvoorbeeld tijdens het luisteren naar muziek of een wandelingin de natuur; maar ook door meditatie, met name door die vormen van meditatie waarbij ons lichaam diep ontspant. Voor het toelaten en loslaten is hierbij, naar mijn ervaring, de juiste ademhaling van groot belang: rustig, vanuit de diepte van het bekken inademen, en de uitademing helemaal laten uitlopen. De huid kan dan gaan mee-ademen, vormt geen afgrenzing meer maar werkt als wijd open tastzintuig. Inademend laten we de omgeving wijd rondom in ons toe; uitademend laten we alles weer los.
Zo mediterend in een groep, met gesloten ogen, ervoer ik voor ’t eerst dat alles wat ik nog hoorde, binnen mezelf was: een vogeltje dat tegen het raam vloog, een motorfiets in de verte, een helikopter die over vloog. Dat gaf een heel ruim gevoel. Maar toen ik m’n ogen opende, was er toch meteen weer het gewone plaatje van ‘de wereld daar buiten’, die werd waargenomen door ‘ik, hier van binnen’.
Tijdens een volgende meditatieweek overkwam deze letterlijke bewustzijnsverruiming me opnieuw, maar dan met open ogen. Dat was eigenlijk pas doorslaggevend. Tussen de stiltebijeenkomsten door liep ik over het trottoir van een straat die omgeven was door gevelwanden. Op een bepaalde plek was er een soort kruispunt; aan de ene kant een parkeerterrein en aan de andere kant van de straat de ingang van een bedrijfsterrein. De waarneembare ruimte was ter plekke dus wijder, en ‘mijn’ bewustzijn – mijn gevoel van wáár ik was - dijde mee uit. Opnieuw drong het besef tot me door dat alles binnen was: de auto’s, de fietsers, de huizen en bomen, de heuvels op de achtergrond, de wolken en het uitspansel. Verbaasd stond ik stil terwijl er een enorme vreugde in me opwelde, en een gevoel van vrijheid. Ik was de ruimte zelf, voelde me niets maar niet nietig, zo wijd en dun als de lucht. Heel transparant en toch met lijf en al aanwezig.
’s Avonds liep ik na de laatste meditatiesessie van die dag naar buiten. De maan scheen helder en de sterren flonkerden tegen de achtergrond van een oneindige diepte. Alles was binnen, deel uitmakend van het grote, warme Leven waarin binnen en buiten één zijn. Toch stond ik daar als een mens tussen de anderen die stil stonden te genieten bij de aanblik van de wijde avondhemel. Het is een paradoxale ervaring, want als je je, middenin deze fysieke werkelijkheid, voelt opgenomen in het grote geheel, is er tegelijk het besef dat we worden omvat door iets wat nog veel groter is dan wij zijn.

OVERAL WAAR WE WAARNEMEN

Het was de eerste tijd wel wennen om er zo zonder grenzen te zijn. Bijvoorbeeld omdat sommige mensen je toch wel erg indringende blikken toewerpen – blikken die onmiddellijk binnen zijn -,en ook omdat ‘mijn’ ruimte soms leek in te krimpen om vervolgens opnieuw uit te dijen. Toen we tijdens de eerstvolgende zomervakantie door de Ardennen reden, leek het op een viaduct tussen de heuvels net alsof ik in een gat viel. Sindsdien begrijp ik veel beter waarom sommige mensen hoogtevrees hebben: met je lichaam sta je misschien aan de rand van een gapende afgrond, maar je waarnemende bewustzijn breidt zich opeens naar beneden toe uit, alsof je al valt.
Het gevoel, de ruimte te zijn heeft me echter niet meer verlaten. Soms voel ik me vrij klein, bijvoorbeeld als ik op de WC zit. Maar als ik dan een geluid van elders hoor, is er toch weer dat ruime. Het mooist blijft de sterrenhemel maar als ik daarnaar kijk, is het wel zo prettig om me ook stevig met beide benen op de grond te voelen. Deze ruimtelijke zelfbeleving kàn volgens mij ook alleen maar blijven dankzij het ‘geaard’-zijn. Zonder gronding zou ik te ijl worden, zweverig, misschien wegdrijven in dromerigheid. Het zou naar mijn gevoel niet prettig zijn om er zo te zijn.
En daarnaast is aarding nodig om steeds weer los te laten wat er van moment tot moment bij me binnen komt, en dat is tegenwoordig meer dan vroeger, toen ik in zekere zin nog in mezelf opgesloten zat. Al die indrukken, en ook alle emoties die ze in me opwekken, moeten naar beneden doorstromen, door benen en voeten de aarde in.
Omgekeerd nemen we door onze voeten ook kracht uit de aarde in onze energiehuishouding op. Het is, geloof ik, belangrijk om bij toenemende gevoeligheid en helderheid óók meer stevigheid te voelen – maar dan zonder je te pantseren, zonder opnieuw een soort muurtje om je heen op te trekken. We kunnen er in het dagelijks leven zijn met een ‘open huid’ door te leven vanuit onze energiebron in het bekken, in verbinding met de aarde onder onze voeten. Gelukkig wordt hierin voorzien door de manier waarop ik oefen en mediteer. Eigenlijk zijn we juist door dat geaard-zijn helder wakker, hier en nu.
Op deze manier kunnen we ook grootspraak en zelfoverschatting voorkomen. We blijven in het dagelijks leven een mens tussen de mensen, ook als we ons één voelen met het Al. In deze laag van de werkelijkheid zijn we niet absoluut overal, maar alleen overal waar we waarnemen. Er is geen grens om ons heen, maar wel een soort horizon: wat niet door de zintuigen wordt geregistreerd, is (nog) niet binnen.
Bijvoorbeeld iets wat zich stilletjes achter een muur bevindt. Of datgene wat te ver weg is van ons centrum, van de plek waar we hier en nu zijn. Er blijft dus, zolang we op aarde leven, iets wat ons op zijn beurt omvat, een Oneindigheid waaraan we alles te danken hebben wat we hier beleven. Alleen door diep en stil naar binnen te keren, kunnen we geheel met die Oneindigheid samenvallen. Maar dan zijn ‘wij’ er niet!

NIET 'ALLEEN MAAR'

Met mijn stelling dat wij de ruimte zijn, en dat deze identiek is aan het bewustzijn, bedoel ik niet dat wij dat alleen maar zijn. Ik geloof dat die ruimte, dat niets of bewustzijn wel het meest wezenlijke is. Maar als we zeggen dat we alleen dàt zijn, is dat nog steeds een identificatie met een deel van het geheel. Onze eigenlijke identiteit ligt in het één zijn met al wat is. Dus ook met de kosmische energie die de ruimte warm doorstraalt, en ook met ons lichaam en de aarde. In dit leven kunnen we er zijn als een eenheid van lichaam, ziel en geest, en wat mij betreft is dat hetzelfde als een eenheid van materie, energie en ruimte. En deze eenheid is als een microkosmos één met de macrokosmos, het grote geheel van materie, energie en ruimte. Een met al wat is en leeft.
Hoe we onszelf ook beleven, steeds is dat afhankelijk van de manier waarop de energie door onze microkosmos, door onze ‘persoonlijke’ ruimte, straalt en stroomt – of stagneert. Als we de kosmische energie aannemen zoals zij komt en telkens weer loslaten wat er niet in onze ziel - onze energiehuishouding - hoort te blijven hangen, kunnen we meebewegen met het vloeiende heden en in dat voortdurend veranderende ‘hier en nu’ onszelf zijn en blijven.
Ook wanneer we onszelf herkennen als de ruimte – wanneer alles binnen is - blijkt er, paradoxaal genoeg, toch nog een ‘binnenste’ tezijn. Er zijn nog uitgestrekte onbewuste en onbekende gebieden te ontdekken, verscheidene ruimten binnen de ene ruimte van de grote werkelijkheid als geheel. Er is nog veeldonker dat kan worden getransformeerd in licht. We kunnen bijvoorbeeld de diverse ruimten in ons lichaam verkennen, voelen hoe het er straalt, of wat er nog uit losgelaten dient. Ik besef dat de manier waarop ik mezelf nu beleef, te danken is aan jarenlang oefenen en mediteren, aan de innerlijke weg waarop ik voortga.
Niet alleen de zogenaamde buitenruimte maar ook ons diepere binnenste is oneindig. En ook als beide samenvloeien, kunnen we altijd verder op onze reis door het oneindige.