Een masker is iets waarachter we ons gezicht kunnen verbergen. In zekere zin is ook ons gezicht een masker waarachter we zelf verborgen zijn. Maar omgekeerd kan zich ook iets door het masker heen openbaren; ons gezicht kan uitdrukken wat er in ons leeft. In die zin hebben we een masker nodig om ons in deze wereld te tonen – want we zijn zelf eigenlijk onzichtbaar.
Van kindsbeen af leren we ons te identificeren met onze uiterlijke vorm, en met ons gezicht in het bijzonder. We vragen kleine kinderen of ze zichzelf en anderen herkennen op foto’s en de spiegel is een bron van doorslaggevende betekenis in onze prille zelfontdekking. Ook wanneer we er later anders over denken en besef hebben van het onzichtbare innerlijke zelf, lezen we veel af aan ons eigen gezicht en dat van anderen, en blijven we elkaar toch vooral herkennen aan onze gelaatstrekken. Enkele jaren geleden was het een schokkende ervaring voor me om op de TV te zien hoe een lijkschouwer met een chirurgenmesje een paar incisies maakte op iemands hoofd, om daarna met twee rukken het gezicht naar voren te trekken, van het hoofd af. Dat moet je toch niet meemaken als het een dierbare betreft, zelfs niet als die overleden is.
Ook al zou iemands mimiek weinig tot niets uitdrukken van wat er in hem of haar leeft, dan nog spreken de ogen – boekdelen, soms. Behalve bij een uitgesproken uitgebluste blik. Een enkele keer ontmoet ik wel eens iemand met zo’n lege blik dat ik me onwillekeurig afvraag, of daar wel iemand thuis is. Maar meestal zijn de ogen toch, om met de dichter Willem Kloos te spreken, ‘de blinke vensteren’ van de ziel. In ruimere zin is niet alleen ons gezicht maar ons hele lichaam een uitdrukking van ons binnenste, dat wil zeggen: alles wat we met ons lijf doen drukt uit, wat er in ons omgaat. En als het dat niet rechtsreeks uitdrukt, dan verraadt het meestal toch nog iets van wat we willen verbergen. Gewoonlijk gaan we ons in de loop van ons leven identificeren met dat gedrag en de gewoonten en andere patronen die daarin te onderscheiden zijn. Dit repertoire wordt ook wel ‘persoonlijkheid’ genoemd, naar het woord ‘persona’ dat de oude Grieken gebruikten voor het masker dat een toneelspeler droeg tijdens de uitvoering van een drama waarin hij doorgaans een held(in) of god(in) personifieerde.
Het is goed om te beseffen dat onze persoonlijkheid niets anders is dan zo’n repertoire: het geheel aan gedragingen die we tot dusverre hebben toegepast. We hebben zo’n persoonlijkheid, maar dat is niet wat we zijn. We zijn een mysterie, een verborgen wezen dat als zodanig niet zichtbaar is maar zich door middel van gedragingen met het lichaam in deze wereld manifesteert. Het woord ‘persona’ geeft dit aan in termen van geluid: het woord is opgebouwd uit ‘per’ en ‘sona’ en betekent letterlijk: datgene waardoorheen geluid klinkt – zoals door de opening in een masker. De acteur spreekt door het masker dat aangeeft, welke rol hij speelt. Maar hij is die acteur. Wij spelen een rol, of meerdere, maar we zijn onszelf.
Wereld-ik en Wezen
Tot de grondpatronen van menselijke ontsporing – om met C.J. Schuurman te spreken - behoort de identificatie met het masker, het repertoire, de persoonlijkheid, en het daarmee gepaard gaande verlies van besef van onze eigenlijke identiteit – het achter dat uiterlijk vertoon schuilgaande wezen. Het is alsof we de kleren voor de man zelf aanzien. Het is als met het publiek dat vroeger bij de artiestenuitgang van een theater stond te wachten om de acteur die de boef in het stuk speelde, een aframmeling te geven. Het is doorgaans alsof we onszelf alleen van de buitenkant kennen en niet meer weten wie of wat we in wezen zijn.
Het verschil tussen onze persoonlijkheid – de rol of het geheel van rollen die we in ons leven ‘neerzetten’ - en ons eigenlijke wezen, het onzichtbare zelf, wordt heel helder en mooi uitgelegd door Karlfried Graf Dürckheim, in zijn boek Meditatie - doel en weg met als ondertitel: Het ontwaken van de initiatische mens (het woord ‘initiatie’ betekent: de poort tot het geheim openen, het geheim dat wij zelf in wezen zijn). Dürckheim, bij wie Schuurman ook zijn licht heeft opgestoken, spreekt in dit boek over de relatie tussen ‘wereld-ik’ en ‘Wezen’. Het onderscheid verduidelijkt hij aan de hand van een voorbeeld.
Stel, schrijft Dürckheim, mijn naam is Piet Jansen. Als je me nu vraagt: ‘Wat is je voornaamste probleem?’, dan moet ik antwoorden: ‘Hoe Piet door Jansen heen kan komen!’Dürckheim bedoelt daarmee het volgende. ‘Jansen, mijn achternaam, duidt diegene aan die door de begrenzingen van de wereld is bepaald: hij is in een bepaald ouderlijk huis geboren en opgevoed, hij heeft een bepaalde school doorlopen, een bepaalde opleiding gedaan, hij heeft bepaalde slagen van het lot moeten incasseren; sommige van zijn verwachtingen hebben zich verwezenlijkt, andere zijn teniet gedaan; nu is hij meneer Jansen, getrouwd, drie kinderen, een bepaalde maatschappelijke positie; hij is zoals de buitenwereld hem ziet, en zoals hij zichzelf graag zou willen zien; hij identificeert zich volkomen met het ‘image’ dat hij in de wereld heeft gekregen en hij speelt vele rollen. Jansen is de uiterlijke verschijning die zich door het lot heeft gevormd en door de wereldse normen, waarnaar hij zich gedraagt en met behulp waarvan hij zich weet te handhaven.’
Doorlaatbaar worden
Maar vroeg of laat kan de vraag opdoemen: is this all there is? Is dit het nou? Is dat nu wat ik ben? Of speel ik het alleen maar? Wie of wat ben ik werkelijk, achter alle uiterlijke schijn, achter de pretenties en zelfs achter het oprechte geloof dat ik gewoon meneer Jansen ben?
Dürckheim legt dan uit dat ik door mijn identificatie met ‘Jansen’ ben vergeten dat ik eigenlijk – of op z’n minst óók - Piet ben: ‘Piet is vrij van alle rollen, hij is niet van de wereld, niet begrensd maar onbegrensd; hij is de individuele wijze waarop in Jansen het boven-tijdruimtelijke Wezen aller dingen aanwezig is en door alle conditioneringen heen naar een eigen, individuele vorm van mens-zijn streeft.’
Dat is niet mis. We zouden, als we dit ten volle tot ons laten doordringen, best ons petje voor ons Zelf mogen afnemen. Maar helaas ontbreekt het ons veelal aan het nodige Zelf-respect en aan de durf om werkelijk ons Zelf te zijn. ‘Zo staan dus,’ vervolgt Dürckheim, ‘tegenover elkaar in mij: mijn aan alle kanten begrensde, door het lot bepaalde verschijning, en mijn eeuwig vrije, onbegrensde Wezen, dat steeds naar mogelijkheden zoekt om zijn eigen vorm en gestalte te verwerkelijken. Het doel moet zijn dat Jansen zó doorlaatbaar wordt dat Piet ìn en dóór hem heen vrij tevoorschijn kan komen en steeds zichtbaarder gestalte kan aannemen. De centrale opdracht in mijn leven wordt dus dat ik leer om als Jansen doorlaatbaar te worden voor Piet. Dit bepaalt de zin van al mijn oefenen, en het is datgene waarom alles draait in mijn leven. Immers, alleen als ik een doorlaatbaar (‘transparant’) mens ben geworden, in wie Piet en Jansen tot een geïntegreerd geheel zijn geworden, kan ook alles wat ik in de wereld doe of tot stand breng werkelijk zegenrijk zijn en in overeenstemming met de boven-tijdruimtelijke zin van mijn bestaan. Het antwoord op de grote vraag: ‘Wat is de zin van meditatie?’ luidt daarom: transparant te worden voor de in het Wezen aanwezige Transcendentie.’
Zo’n ‘transparante’ mens is, wat Dürckheim werkelijk een Persoon noemt – terecht wordt deze term ook in de Nederlandse vertaling van zijn boeken met een hoofdletter geschreven (overigens ben ik blij dat ik zijn prachtige formuleringen niet in het Duits hoef te lezen). Een Persoon is een zelfstandig, bewust levend mens, iemand die op zijn plaats en tijd in deze relatieve wereld uitdrukking geeft aan het ene, universele transcendente Zelf – aan het Absolute. In het diepst van ons Wezen zijn wij één en dezelfde. Want de Piet in Jansen is in wezen niemand anders dan de Peter in Kampschuur, de Willem in Kloos, de ………. in ……………….., enzovoort (vult u uw eigen namen eens in en proef wat voor gevoel dat geeft!).
Iemand in wie die twee kanten van zichzelf geïntegreerd zijn, is werkelijk een individu, een onverdeeld geheel – en dat is iets heel anders dan iemand die kampt met de innerlijke verdeeldheid tussen ‘persona’ en ‘schaduw’. In het laatste geval heeft iemand een masker op, waarachter hij – voor anderen en meestal ook voor zichzelf – een donkere, negatieve kant van zichzelf verbergt. Maar een Persoon is zich bewust van- en aanwezig met zijn hele Wezen, kent in die zin zichzelf, houdt niet vast aan een bepaald zelfbeeld. Zo iemand doet wat hem of haar hier en nu te doen staat, geeft zijn of haar authentieke antwoord op de werkelijkheid zoals die zich nu ontvouwt, en is in die zin ook een verantwoordelijk mens.
Individualiteit en eenheidsbewustzijn
Het mooiste van het concept ‘Persoon’ of ‘de transparante mens’ vind ik, dat hierin de paradox van individualiteit en éénzijn (eenheidsbewustzijn) als het ware wordt opgelost. Als je in jezelf werkt aan dat transparant-worden – door therapie, zelfbezinning, oefening en meditatie – dan komt vroeg of laat het besef van onze eigenlijke identiteit. Een transparant mens scheidt zich niet langer af van de hem omringende werkelijkheid maar ontdekt gaandeweg dat deze wereld zich in onszelf bevindt – wij zijn Geest, ruimte, datgene wat waarneemt. En in zekere zin ook alles wat we waarnemen. Als we onze afgescheidenheid loslaten, als de huid weer rondom mee-ademt en niet langer een grens om ons heen vormt, worden ‘binnen’ en ‘buiten’ in onze zelfbeleving één.
Hierover verschijnen tegenwoordig regelmatig boeken waarin de auteur dat dan ‘verlichting’ noemt. Meestal wordt er in zulke boeken niet erg diep ingegaan op de paradox die vervolgens blijft, namelijk het gegeven dat óók als we beseffen dat we het ene, universele Zelf zijn – hèt Individu - we tegelijkertijd een mens tussen de mensen blijven – een individu. In het dagelijks leven blijft er, hoe ruim en transparant je ook bent, hoe ijl en onbegrensd je je ook maar kunt voelen, iets ongrijpbaars wat ons op zijn beurt omvat. We kunnen ons daar één mee weten maar het is groter dan wij. We staan er niet apart van; het omvat ons niet alleen maar doordringt ons ook - als we er transparant voor zijn. Diep in meditatie kun je zelfs zo transparant zijn dat elk ik-gevoel wegsmelt en je het gevoel krijgt dat je er niet bent, of opgaat in een stille, onbegrensde, levende Aanwezigheid: het boven-tijdruimtelijke Wezen aller dingen. Kortom: ook als je totaal loslaat, als je niet lijkt te bestaan, zeker niet als aparte entiteit, dan gaat het ervaren dóór. We zijn er altijd al geweest en zullen er ook altijd zijn, want we zijn het Zijn zelf.
Als we in het dagelijks leven geen masker meer opzetten maar doorlaatbaar voor dat Zijn worden, met lichaam, ziel en geest, kunnen we in de wereld fungeren als een soort ‘instrument’ van ons hogere Zelf. Het is een transformatieproces, en als we daarin ons lichaam meenemen, gaat het werken zoals het bedoeld is: als een ontvangst- en zendstation voor universele levensenergie, de scheppende oerkracht. Zo kunnen we als Persoon een soort masker van God zelf zijn. Wanneer we de neiging tot ik-vorming en -verstarring steeds weer diep genoeg loslaten en verder gaan op de weg van innerlijke transformatie, kan Hij (Zij, Het) klinken door de opening in het masker.